Vreselijk nieuws, dat we onmogelijk zomaar voorbij kunnen laten gaan. Voor mij was Van Hasselt degene die de Griekse muziek met al zijn onbegrijpelijke facetten uit de doeken deed. In zijn boek
Verslaafd aan Griekse muziek legt hij uit waarom Grieken uitbundig de zeïmbekiko kunnen dansen op de meest hartverscheurende teksten. Met zijn verfijnde observaties legde hij, ook in zijn andere werk, stukje bij beetje de Griekse ziel voor mij bloot.
Als eerbetoon aan de meester een niet helemaal per ongeluk gekozen citaat. Het hoofdstuk
Waar gingen zoveel zielen heen uit
Verslaafd aan Griekse muziek begint met Van Hasselts vertaling van het beroemde
Forummededeling: De links en/of foto's in dit bericht zijn alleen zichtbaar voor leden van dit forum.
Ben je (nog) geen lid
registreer je dan eerst en word lid. Ben je al lid
meld je dan aan.
.
Mijn laatste avond breng ik vanavond door. En wie mij zo verbitterden, nu ik uit het leven wegga, vergeef ik allen. Alles is een leugen. Een zucht, een ademtocht. Als een bloem zal een hand ons plukken bij het krieken van een dag. Daar waar ik heenga is geen plaats voor traan en pijn. De kwellingen en smarten blijven hier in het leven. En ik vertrek alleen. Twee deuren heeft het leven. Ik opende er één en ging binnen. Ik wandelde een ochtend, en voor de avond kwam wandelde ik door de andere deur naar buiten.
Van Hasselt vervolgt met een bijna anekdotische beschrijving van de tekstschrijfster van dit (even hartverscheurende als legendarische) nummer.
Aldus een zeïbékiko-lied, dat sinds de jaren vijftig gemeengoed is voor alle Griekse tavernegangers, mede doordat het werd gezongen door de legendarische Kazantzídis. De woorden zijn van Eftychía Papajannopoúlo, één van de eersten die bij de Grieken enige naam kregen als tekstschrijvers. In de vroegste jaren van de rebétika waren óf de componisten verantwoordelijk voor de teksten, óf ze kwamen van anonieme figuren die loyádes, woordmannen, werden genoemd.
(..)
Eftytichía, een uit Klein-Azië afkomstige voormalige lerares en toneelspeelster, nam genoegen met biljetten van vijftig of honderd drachmen om zich weer over te kunnen geven aan het kaartspel waaraan zij verslaafd was. Haar echtgenoot, een politieman, sloot haar als hij nachtdienst had soms op, maar dan klom zij langs een ladder naar buiten om zich weer op haar liefhebberij te storten.
’t Zijn deze weetjes, die de Griekse muziek voor mij zo tot leven brachten. In elk geval blijft de tekst van Eftychía, kaartverslaving of niet, voor altijd waar. Eens komt de man met de hand die ons plukt als een bloem.
Ik wacht op Van Hasselts bloemlezing...
Tina